Hoe gaat de donoroperatie?

De donoroperatie gebeurt in een operatiekamer van het ziekenhuis waar de donor is overleden. Een uitnameteam voert de donoroperatie uit. De operatie kan 3 tot 6 uur duren. Daarna gaat het lichaam van de donor terug naar de familie en naasten. Als de donor ook weefsels afstaat, dan gebeurt dat direct na de uitname van de organen. 

ZUT-team

Er zijn speciale teams die donoroperaties doen. We noemen ze Zelfstandig Uitname Teams (ZUT). Het team bestaat uit een chirurg, een assistent-chirurg, een anesthesist, een anesthesiemedewerker en twee operatiekamerassistenten. Ook is de orgaandonatiecoördinator (ODC) betrokken. De donoroperatie gebeurt in een operatiekamer van het ziekenhuis waar de donor is overleden.

In welke volgorde werkt het uitnameteam? 

Als de chirurgen de buik van de donor hebben geopend, maken ze eerst de organen los. Dit duurt 1 tot 1,5 uur. Dan maakt het team de organen klaar voor de uitname door ze te koelen en te spoelen met een vloeistof. Dit heet perfusie. Bij hersendood wordt het hart stilgezet en gaat het beademingsapparaat uit. Alleen als de donor ook longen doneert, blijft het beademingsapparaat nog wat langer aanstaan. 

Dan start de uitname van organen. Als het gaat om meerdere organen, kan de hele operatie 3 tot 6 uur duren. De chirurg neemt één voor één de organen uit het lichaam die de donor kan doneren. Bepaalde organen moeten sneller weer doorbloed worden dan andere om te zorgen dat de transplantatie slaagt. Het hart kan bijvoorbeeld maar 4 tot 6 uur zonder bloed. Nieren kunnen veel langer goed blijven. Daarom is de volgorde bij het uitnemen altijd hetzelfde: hart, longen, dunne darm, lever, alvleesklier en als laatste nieren. 

Hier ziet u een plaatje met daarop de volgorde van een donoroperatie bij iemand die hersendood is.
De operatie van een hersendode donor

Het uitnameteam neemt meer uit dan alleen het orgaan 

De chirurg moet wat meer weefsel uit het lichaam nemen dan alleen de organen. Het doel hiervan is dat de transplantatie zo goed mogelijk gaat. Per donor kan het verschillen wat de chirurg precies aan extra weefsel meeneemt. Want het is per persoon verschillend hoe een orgaan er precies uitziet. En hoe het in het lichaam vastzit. 

Organen en weefsels in het lichaam zijn met elkaar verbonden. Om een orgaantransplantatie te laten slagen, is het nodig samen met de organen ook wat weefsel van de donor uit het lichaam te nemen. Van iedereen ziet het lichaam er iets anders uit. Daarom verschilt het per donor wat er precies aan extra weefsel nodig is voor een succesvolle transplantatie.  

Bij elke donor neemt de chirurg een stukje van de milt en een stukje van de bloedvaten uit die vastzitten aan de organen die gedoneerd worden. Meestal zitten hier ook vetweefsel en lymfeklieren bij.  

Per orgaan wordt daarnaast nog meer uitgenomen: 

  • bij de nieren: de urineleider, soms ook extra bloedvaten en een stuk van de bijnieren omdat deze aan de nieren vastzitten 
  • bij de lever: de galblaas en galwegen, bloedvaten en een deel van het middenrif, omdat de lever hier heel dicht tegenaan zit 
  • het hart: een deel van de lichaamsslagader (aorta), een deel van de aortaboog, bloedvaten 
  • de longen: een deel van de luchtpijptak 
  • de dunne darm: een deel van de dikke darm. Deze wordt niet altijd mee getransplanteerd, maar hierdoor wordt het uitnemen makkelijker, sneller en veiliger 
  • bij de alvleesklier: de hele milt, de twaalfvingerige darm, een stukje dunne darm en bloedvaten. De twaalfvingerige darm wordt voor het grootste deel wel mee getransplanteerd om de alvleesklier aan te sluiten op de dunne darm van de ontvanger 

Milt 

De milt of een deel daarvan wordt altijd uitgenomen, maar wordt niet getransplanteerd. De milt is nodig om onder andere de 'kruisproef' te doen. Dit onderzoek laat zien hoe groot de kans is dat het lichaam van de ontvanger het donororgaan afstoot. Als die kans erg groot is, is het soms beter om het orgaan aan iemand anders te geven. Er wordt ook bloed afgenomen bij de donor voor onderzoek. Bloed afnemen gebeurt meestal al op de intensive care. Met elk orgaan gaat een buisje met bloed mee. 

Bloedvaten 

Bloedvaten die vastzitten aan het orgaan, gaan mee om het orgaan aan te sluiten in het lichaam van de ontvanger. Soms is daar ook nog een extra stuk bloedvat voor nodig. Dat haalt de chirurg uit het bekken van de donor. Als dat bloedvat niet geschikt is, neemt de chirurg een ander bloedvat uit. 

Bloed van de donor  

Als de organen van de donor uit het lichaam zijn genomen, worden ze gespoeld met een bewaarvloeistof. Hierdoor wordt ook het bloed van de donor uit de organen gespoeld. Het bloed van de donor kan niet in de organen blijven, omdat het in de organen zou stollen. Dan is het orgaan niet meer bruikbaar voor een transplantatie. Er blijft wel wat bloed van de donor in het lichaam achter. Maar bij de donoroperatie verliest de donor een groot deel van het bloed. Hierdoor is de huid van de donor na de uitname erg wit. 

Geen pijn bij donoroperatie

Een donor is dood en kan helemaal niets meer voelen, ook geen pijn. Dat komt doordat de hersenen niet meer werken. En het zijn juist de hersenen die maken dat een mens kan voelen.

Narcose bij een donoroperatie 

Een deel van de donoroperatie is hetzelfde als een normale operatie. In beide gevallen wordt de donor of patiënt vastgemaakt aan de operatietafel en geven anesthesisten narcose. Een anesthesist kan verschillende soorten narcose geven: 

  •     een middel om spieren te verslappen 
  •     een middel tegen pijn 
  •     een slaapmiddel 

Bij donoroperaties is narcose soms ook nodig. Maar alleen bij een hersendode donor. De anesthesist gebruikt deze middelen bij orgaandonatie met een ander doel dan bij een normale operatie: 

1. Middel om spieren te verslappen 

Een reflex is een reactie van het lichaam op een prikkel, bijvoorbeeld de samentrekking van een spier. In het lichaam komen niet alleen reflexen vanuit de hersenen voor, ook het ruggenmerg kan zelfstandig bepaalde spierreflexen veroorzaken. Dit gebeurt ook bij iemand die hersendood is. Denk bijvoorbeeld aan de reflex van de kniepees: als er met een hamertje op de knie getikt wordt, schiet het onderbeen een beetje omhoog. Die prikkel en de beweging staan los van de hersenactiviteit. Omdat iemand die hersendood is dit soort reflexen nog steeds kan hebben, geeft de anesthesist een middel om dit te voorkomen. 

2. Middel tegen pijn 

Tijdens de donoroperatie pompt een machine het bloed door het lichaam van de donor. Daardoor kan de bloeddruk veranderen. Middelen tegen pijn houden de bloeddruk op peil. De anesthesist geeft dit middel dus niet tegen pijn. 

3. Slaapmiddel 

Een overleden persoon heeft geen slaapmiddel nodig om te slapen. Maar door slaapmiddelen worden ook de bloedvaten wijder en wordt de bloeddruk lager. Ook dit kan bij een donoroperatie nodig zijn. 

Bij een donor die is overleden na een hartstilstand en een stilstand van de bloedsomloop zijn deze middelen niet nodig om de operatie goed te laten verlopen. Deze donor ligt niet meer aan een beademingsapparaat en er stroomt geen bloed door het lichaam. Dat betekent dat ook het ruggenmerg niet meer werkt. Daardoor zijn er geen reflexen en is er geen narcose nodig. 

Narcose na stoppen van de bloedsomloop 

Bij een donoroperatie na een hartstilstand en stoppen van de bloedsomloop is er geen narcose nodig. Want de donor ligt niet meer aan een beademingsapparaat en er stroomt geen bloed meer door het lichaam. Dat betekent dat ook het ruggenmerg niet meer werkt. Daardoor zijn er geen reflexen en is er geen narcose nodig. 

Wat gebeurt er na de operatie? 

Soms is er ook nog een onderzoek naar de doodsoorzaak van de donor. Dit heet obductie. Dit gebeurt bij voorkeur na de donoroperatie. Daarna gaat het lichaam van de donor terug naar de intensive care of naar het mortuarium  waar het lichaam kan worden opgebaard. Daar kunnen de familie en de naasten nog in alle rust afscheid nemen. 

Afscheid na donatie

Meer weten over orgaandonatie?