Terug naar het vorige niveau: 5. DBD-procedure: Vaststellen van de dood en donorbehandeling
Lees voor

5.1. Vaststellen van de hersendood

Voor het vaststellen van de hersendood wordt het hersendoodprotocol gebruikt. Dit protocol is bij Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld. Het Hersendoodprotocol moet dus gevolgd worden om de hersendood vast te stellen. Het meest recente protocol is geldend vanaf 1 juni 2017.

In het Hersendoodprotocol is het ‘whole brain death’-concept het uitgangspunt. Volgens dit concept is er sprake van hersendood als alle functies van de hersenen, inclusief de hersenstam en het verlengde merg, volledig en onherstelbaar verloren zijn. Om de hersendood te kunnen vaststellen, moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden (samengevat):

  1. Er is vastgesteld dat aan de zogenoemde prealabele voorwaarden is voldaan. Dit is het geval als:
    1. de oorzaak van het hersenletsel bekend is;
    2. het hersenletsel dodelijk en onbehandelbaar is;
    3. er geen mogelijk omkeerbare oorzaken zijn aan te wijzen voor de functiestoornis, zoals hypothermie, intoxicatie, hypotensie, blokkade van de neuromusculaire overgang of een ernstige biochemische of metabole stoornis. Reanimatie in de afgelopen 12 uur kan ook een functiestoornis tot gevolg hebben.
  2. Medicamenteuze neurodepressie is uitgesloten.
  3. Er is een klinisch-neurologisch onderzoek uitgevoerd.
  4. Er is aanvullend onderzoek gedaan, zoals elektro-encefalografie (EEG), Transcranieel Doppleronderzoek (TCD) of CT-angiografie van de hersenvaten (CTA).
  5. Er is een apneutest gedaan.

Apneutest tijdens ECMO behandeling

In het advies van de Gezondheidsraad ‘Vaststellen van de dood bij postmortale orgaandonatie’ wordt niet ingegaan op de uitvoering van de apneutest bij patiënten behandeld met ECMO. Dit omdat ten tijde van het schrijven van dat advies hier nog onvoldoende duidelijkheid over was. Dientengevolge staat dit dus ook niet in het hersendoodprotocol. Door de ECMO instellingen tijdelijk aan te passen is het vaak toch mogelijk om bij patiënten aan de ECMO een apneutest uit te voeren.

Middels onderstaande aanpassingen in de technische criteria voor de uitvoering van de apneutest, zoals beschreven in paragraaf in G3.5 van het rapport van de Gezondheidsraad, is deze test vaak uitvoerbaar bij patiënten aan de ECMO (David M. Greer, JAMA 2020 - Supplement 7).

Tijdens de voorbereiding:

  • Naast 10 minuten beademing met 100% zuurstof tevens 100% zuurstof via het ECMO-circuit toedienen.
  • De bloedflow van het ECMO-circuit handhaven en de gasflow over de oxygenator terugdraaien tot een PaCO2 wordt bereikt van tenminste 40 mmHg (5,3 kPa), dan wel een PaCO2 van tenminste 45 mmHg (6 kPa) bij personen met een chronische longaandoening.

Tijdens de test:

  • Handhaaf de bloedflow van het ECMO-circuit en draai de gasflow over de oxygenator terug naar 0.5-1 L/minuut met nog steeds 100% zuurstof.
  • Bepaal bij perifeer gecannuleerde VA-ECMO tegelijkertijd PaCO2 uit de rechterarm en uit het ECMO circuit post-oxygenator, ten einde zekerheid te hebben over de PaCO2 van het bloed wat richting het hoofd stroomt.

Interpretatie

De apneutest kan worden beëindigd bij het bereiken van een PaCO2 van 50 mmHg (6,65 kPa) of hoger (danwel 60 mmHg, ofwel 8 kPa, bij personen met chronische longaandoeningen) in beide bloedgasanalyses zonder optreden van ademhalingsbewegingen.

Is op basis van deze stappen de hersendood vastgesteld, en is er toestemming voor donatie? Vul dan het hersendoodformulier in (Bijlage 2).

Diagnostiek bij kinderen jonger dan 1 jaar

Voor het vaststellen van de hersendood bij kinderen die jonger zijn dan 1 jaar, is het nodig om de bovengenoemde testen na een observatieperiode te herhalen. Zie het Besluit hersendoodprotocol. De leeftijd van het kind bepaalt de lengte van de observatieperiode.

De vereiste observatieperiode bedraagt:

  • Bij kinderen in de neonatale periode (eerste levensweek): 48 uur.
  • Bij kinderen daarna tot de leeftijd van 2 maanden: 24 uur.
  • Bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 12 maanden: 12 uur.

De hersendood kan niet worden vastgesteld: wat nu?

Het is mogelijk dat tijdens het uitvoeren van het Hersendoodprotocol uit een test blijkt dat de hersendood (nog) niet vastgesteld kan worden. Dan zijn er 2 mogelijkheden:

  1. De test na een bepaalde tijdsperiode herhalen.
  2. Switchen naar de DCD-procedure.

Het besluit hierover wordt genomen in overleg met de neuroloog, de intensivist en de familie van de patiënt. De voorkeur gaat altijd uit naar een DBD-procedure, omdat er dan meer organen gedoneerd kunnen worden en dit doorgaans tot betere transplantatieresultaten leidt.